32
Ik hoorde wel eens een heer in den winkel zeggen,
dat ze met haar mooie gezichtje een magneet voor
de zaak was, maar dat begreep ik toen nog niet.
Dat nichtje was dan eindelijk gekomen, met
vader meê, natuurlijk,— en ze had de logeerkamer
gekregen, die op straat uitzag. Ik had wel opge
merkt, dat als Marietje, zoo heette ze,niet in den
winkel was, zij altijd naar haar kamer ging, maar ik
had er nooit bijzonder op gelet, totdat ik eens op een
goeden middag heel duidelijk een grooten sinaasappel
met een bouquetje er aan over de straat zie vliegen in
het raam van Marietje. Ik knikkerde altijd bij ons
op de stoep vóór het winkelraam, maar dacht, toen
ik dat gezien hadik zal eens aan den overkant op
de kleine steentjes bij juffrouw Geel gaan knikkeren
(en het was ook wezenlijk veel te glad bij ons op de
stoep) en dan meteen eens kijken wat nicht Marietje
uitvoert. En jawel, het raam was weer dicht, en daar
zat ze, met het bouquetje in de hand, naar den over
kant kijkende. Toch niet naar dien meneer? vroeg
ik mijzelven, veranderde weder mijne knikkeropstel-
ling (want ik hield dol veel van knikkeren, en deed
dat het heele jaar door), om nu van af onze stoep
onzen buurman eens waar te nemen. En waarlijk,
daar zat hij, weder wuivende met zijn handschoen en
smachtende blikken werpende naar den overkant
door de glasruiten, want ook hij had natuurlijk zijn
raam weer gesloten.En zoo ging dat een poosje
door, totdat zij weêr beneden geroepen werd. Als
hij ,,op" kantoor was, scheen zij nooit iets op haar
kamer te doen te hebbben, en als zij in den winkel
bezig was, zat hij niet aan 't raam.