VERZUCHTING.
45
,,Wat gaf den krijgsman hier zijn moed
Waarmeê hij werkte en streed,
En dan (schoon droomend) ied'ren keer
De week opnieuw weer deed?
't Was de aftochtroffel van de trom,
Die ons 't Gebouw onttrok
Maar nueen duizling in zijn hoofd,
En in zijn harteen wrok.
Want weer begonnen zij 't gevecht
Die weêrgekomen zijn!
Het eind was weder niet bereikt,
Helaas, ook niet het mijn."
Zoo dacht in d' Academia
Een stoute asymptoot.
O't smaakt hem bitterhet ontbijt,
De gort, het bruine brood.
Maar gij, die meer gelukkig waart,
Bedenkt, wat harde plicht,
Dat klimmen is in de eigen bank,
Waar steeds zijn spoor nog ligt.
Asymptoot.