71 Weg is 't grijze beschot, weg zijn de kribben, de gele kastjes en tafeltjes; waar ben ik toch in 's hemelsnaam? De wind huilt door den schoorsteen, de regen klettert tegen de ruiten. Buiten woeden de ele menten; in deze kamer daarentegen heerscht de grootste kalmte. Het hout knettert in den haard, de vlammen stijgen hoog op en kronkelen zich op de meest grillige wijze door elkaar. Het theewater zingt zijn oud eentonig deuntje, dat echter elk recht geaard Hollander met genoegen hoort. Naar welken kant van de kamer gij ook kijkt, overal verraadt zij de tegenwoordigheid van een smaakvol oog, van eene zorgzame, ijverige hand. Alleen op de tafel ziet 't er een weinig rommelig uit; daar liggen vele boeken in wanorde door elkaar en als we even naar de titels kijken, bemerken we al ras dat we ons in de woning van een officier bevinden. Aan de piano in gindschen hoek, zit een jonge vrouw. Schoon is zij niet, maar voor mij heeft ze zoo iets aantrekkelijks dat ik de oogen niet van haar kan afwenden. Nu en dan kijkt zij naar't kind, dat in eene wieg naast haar sluimert, Op die oogenblikken liadt ge haar moeten zien. Wat een leven kwam er dan in die regelmatige gelaatstrekken; wat een gloed in die oogen Heerlijke tonen ruischen door de kamer; har- monieuse weemoedvolle akkoorden spreken van liefde en geluk; zij doen u denken aan de dagen toen de moederschoot uw hemel was; zij herinneren

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1880 | | pagina 203