VIER IN ÉÉN EN VIJF-EN-TWINTIG.
75
Daar was ereis een heel oud huis
Van roode en gele steen,
Daar heerschten flauwiteit en geest,
Daar smolten vier tot één.
Vier wapens leefden daar te zaam
Als wurmpjes in één pot;
Ze deelden al hun lief en leed,
Ze deelden heel hun lot.
De piertjes hadden 't vaak te kwaad,
Maar, ieder kreeg zijn beurt,
En van soldaatje-spelen" werd
Ook nooit alléén gezeurd.
De cav\ hoewel gering in tal,
Was dikwijls nog de baas,
Zij schold al wie te na haar kwam
Voor vaatdoek" of voor ,,kaas"
Het wapen bij uitnemendheid
Bleef immer in zijn rol,
En schoot, zoodra een vijand kwam,
Met spek den stakker vol.