EEN BAAR. 83 Een baar is iemand, Die bang is voor niemand; Doch nu heb ik het mis, Daar de ouderen zeggen, dat het niet zoo is. Om uit baren te gaan, Moet men de plagerijen eerst zelf hebben doorstaan, Want hij, die zich hierop niet kan beroemen, Is niet met eere cadet te noemen. Een baar op het walletje, Is als de muis in een valletje, Hij moet dan goed uien kunnen slaan, En, terwijl de oudjes zitten, moet hij blijven staan. Om goed baar te zijn, En later te kunnen zeggen, dat was ik haarfijn, Moet men gedichtjes reciteeren, En andere collega's kunstjes leeren. Zoo straks slaat de roffel voor het souper, Of anders gezegd, ons laatste diner. En dus, tot besluit, zeg ik, gegroet, Na werken is het rusten zoet. Pisang.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1880 | | pagina 215