DE BREDAASCHE SCHOONEN.
92
Ik weet een lieflijk klein bouquet,
Bijzonder fijn, en mooi, en net,
Zooclat, waar men het plaatsen moog',
Het voor geen enkel helder oog
Onopgemerkt zal blijven.
Eenvoudig is 't bouquetje en klein,
Doch ieder bloempjen is zóó rein,
Dat noch op heuvel, noch in dal
Men ooit een bloempje vinden zal,
Dat liooger is in waarde.
Vraagt gij wellicht: ,,Waar is zoo 'n bloem,
Waarvan gij spreekt met zooveel roem,
Wijs ons de plaats, den bodem aan,
Opdat ook wij dan derwaarts gaan,
En al dat schoons aanschouwen."
't Is zeker waar: in groote steên
Ziet men die bloemen ook bijeen,
Maar in geen enkele gemeent'
Wordt klein" en ,,rein" toch zoo vereend
Als door Bredaasche dames.