116 uniform. Geeft acht, dat gij u altijd zóó gedraagt, dat ge later steeds met zelfvoldoening op uwe cadet ten-loopbaan kunt terugzien". Datgeeft acht" blijve den cadet gedurende zijn ganschen academietijd ver gezellen: ieder oogenblik, waarin hij gevaar loopt een misstap te doen, worde hem „geeft acht" toe geroepen; telkens als hij een moeielijken tijd te gemoet gaat (en dat gebeurt maar al te dikwijls) worde hem een „geef acht" ingeblazen; en is hij eindelijk het einde van zijn cadettenleven genaderd, dan worde hem voor het laatst „geeft acht" gecomman deerd met éene flinke, heldere stem, zoodat het hem geheel zijn verdere leven bijblijft, want ieder menscli, en een officier bovenal, behoort steeds „acht te geven"; er wordt veel op hem gelet en hij moet dikwerf velen tot voorbeeld strekken. Het is bepaald opmerkenswaardig, dat de baar, d.w. z. de ongeoefende, onbeproefde cadet, veel over eenkomst vertoont met den ongeoefenden man uit de Recrutenschool, waarbij dan de rol van onder wijzer door den ouden cadet, meer bekend als oudje, vervuld wordt. Hoort slechts: „Hij (de onder-- wijzer) gewent", zoo zegt het reglement, „de recru- ten naar zijn voorbeeld uit zichzelven de behoorlijke houding aan te nemen," en verder: „verhelpt de fouten en toont ze daarbij gestadig aan" (grootsch beginsel van het noodzakelijke baren!). Voorts wordt weldra „op een der vleugels een geoefend man (guide) geplaatst om het gelid te geleiden"; ja helaas, er is gewoonlijk één asymptoot (om niet van tientallen te spreken), die opnieuw met de baren moet beginnen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1880 | | pagina 248