op den grond gevestigd hield, deden vermoeden dat bij haar dit laatste wel het geval kon zijn. 't Scheen echterdat het langdurig stilzwijgen haar verveeldewant de hand uitstrekkende wees zij hem op het prachtige vergezichtdat zich nu door de boomen aan hun oog vertoonde, en zeide: „Voyez Monsieur, que le soir est beau!" Dus eene vreemde, eene Francaise? De jonkman keek plotseling op, maar in plaats van in de aangeduide richting te zien, vestigde hij zijne groote donkere oogen met een bijzonder doordrin genden blik op haar, als om te doorgronden welke bedoeling zij achter dezen uitroep verborg; ook zij zag plotseling op, en bloosde. Een nauw merkbare glimlach plooide zijne lippen toen hij dit bemerkte, een glimlach zoo weemoedig en zoo sarkastisch tegelijkertijd, dat zij, toen zij het waagde hare oogen even weder op te slaan, onwillekeurig eene huivering door hare leden voelde gaan. Achteloos en op geheel onverschilligen toon ant woordde hij haar echter eveneens in de Fransche taal: „Ja, mejuffrouw, een heerlijke avond! 't Is alsof de natuur vóór mijn vertrek nog eens al haar pracht wil ten toon spreiden," en als tot zich zeiven spre kende voegde hij er op zachten weemoedigen toon bij: „Zeker om mij het scheiden nog moeilijker te maken!" Maar al waren de laatste woorden ook nog zoo zacht gesproken, zij had ze verstaan. Geen spoor van spotlust was echter op haar gelaat te bemerken

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1881 | | pagina 127