„Ja, dat heb ik ook ondervonden; ook ik heb
moeten scheiden van alleswat mij het dierbaarst
was, van ouders, verwanten, vrienden en zelfs van
mijn landen tochIk heb hier vrienden ge
vondengoede, ware vrienden en, hebben ze mij al
wat zoo ver weg is niet doen vergeten, zij hebben
mijn levensgenot toch verhoogd.". Maar", ver
volgde zij plotseling op vroolijken toon, „ik ben wel
onbeleefd om zoolang over mij zelf te spreken. Maar,
niet waarvrienden en lotgenooten moeten elkaar
troosten? Mijn lotgenootzijt ge misschien
eenigszinsMijn vriend
„Wil ik gaarne, heel gaarne zijn, als gij 't mij
toestaat
Ze waren voor eene boerenwoning blijven staan;
hij had hare hand gegrepen en de oogen strak op
haar gelaat gevestigd, als wilde hij haar in de ziel
lezenterwijl uit zijne trekken tegelijkertijd eene
zekere angst sprakdie hem met ongeduld het ant
woord deed wachten. En voor dien blik sloeg zij
wederom de oogen neer! Een handdruk, het zacht
gefluisterde woord: „Gaarne," was 'teenige antwoord;
en toenhare hand terugtrekkendverdween zij in
de woning. Hij begreep dat het hem verboden was
haar te volgenen langzaam wandelde hij terug naar
het dichtbij gelegen huis Zijn gelaat, te voren slechts
bezield door een diepen ernst, drukte, toen hij daar
alleen was een inwendigen strijd uitdie voor iemand
op zijne jaren wel ongewoon mocht heeten.
Strijd? Waarom werd daar in zijn binnenste strijd
gevoerd? Beminde hij dat meisje en had zij hem