i En nederknielende voor het open venster, bad hij om kracht en moed voor het vervullen zijner plicht bad hij dat Louise zich zijner nog slechts als een goed vriend mocht gedenkenwanneer hij vertrokken zou zijn; en treurig, maar kalm en moedig, legde hij zich toen te bed, om eindelijk eenige rust te vinden voor het moegestreden jonge hoofd. Den volgenden morgen was de geheele familie reeds aan het ontbijt, toen Willem binnentrad. Zijn gelaat, overigens geheel kalm, droeg den stempel van diepe neerslachtigheideene gedruktheid, die mevrouw van Olden dadelijk bij zijn binnentreden reeds opmerkteen die haar deed uitroepen „Willem, jongenje hebt toch geene slechte tijding van huis gehad?" Hij poogde te glimlachen en zeide op schijnbaar vroolijken toon: „Ik wist niet dat ik zoo goed een gelegenheids gezicht kon zetten, tantelief, dat u dit opmerkt. Maar 't is overigens geen wonder, dat ik niet zoo erg vroolijk ben, nu ik vertrek. Ik geloof dat u zelf het ook niet heel aardig zoudt vindenwanneer het mij niet speet dat ik heden weg moet." „Och kom, malle jongen," was het antwoord van mevrouw van Oldennu geheel gerustgesteld „daar meen je toch niets van; nu je hier bentzeg je dat, en als je weg bent, dan zeg je: „Hè wat ben ik blijdat ik weer bij die vervelende oude lui vandaan ben."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1881 | | pagina 136