65 het wel eens aan de meid vragenals zij de kleeden met mij uitklopt." „Neenneenals het u belieft nietik wilde het zoo maar eens wetenomdat ik anders wel omdat ik zoo graag ziet u ik wilde zoo graag eens een praatje maken met een vriend." Frits wilde, zooals uit zijn hakkelen tegenover „zijne juffiouw merkbaar was, bij zijne overburen in huis komen; hij verlangde, zooals hij zelf tegen zijn vrienden zeide, „dat eeuwig lieve gezichtje nog beter te leeren kennen." „Binnen! Hé, bonjour Lange! jij daar? kom, dat is goed. Blijf je koffiedrinken? dat is een puik idéé van je." Die woorden richt Frits tot een zijner collega's dien wij den bijnaam van „Lange" hooren toevoegen. Deze komt inderdaad bij hem koffie drinken en eens over alles praten. Dit laatste is trouwens niet eens noodig, om Frits op zijn gelief koosd onderwerp „Cécile" te brengen. "ZegLange! jij bent toch zoo'n slimme vent" de inderdaad lichamelijk niet onontwikkelde vriend buigt „ik moet je hulp hebben. Kijk eens even het raam uit, zie je daar dat lieve meisjeskopje?'' „Juffrouw du lour! Wis en drie, allerliefst hoor „Juistdaar wil ik aan huis komenmaar ik weet niet hoe ik dat moet aanleggen. Door mijne oude lui kom ik nu en dan wel bij de familie van den lutherschen dominee, waar ik verleden week het gesprek op mijne overburen bracht, doch zonder ander resultaat, dan dat ik hoorde: „o, dat zijn zulke vreeselijk onkerksche menschen, die gelooven

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1881 | | pagina 183