68 haalt zich nog even het plan voor den geestvallen, schreeuwen (anders ziet niemand het), en blijven liggen; en... paf!! daar ligt hij. „Omijn beenmijn beenaiaihelp me eens even! ik heb mijn been gebroken, geloof ik; ai!" „MieMiepas opdaar ligt een dronken man loop er niet te dicht langs/' hoort Frits een dienst meisje hare vriendin toevoegen. De verliefde martelaar was juist van plan, om maar weer alleen op te staan, want hij meende zelfs geen blauwe plek te hebben, toen eene oude juffrouw, die hem had zien vallen en hulp gehaald had, hem naderde. Spoedig stond hij, leunende op twee forsche manrenarmen, voor de deur van den heer du Tour. De oude juffrouw zou even bellen dan zou men daar „den stakkert" binnen brengen. De meid doet open. Frits gloeit van top tot teen en meent Cécile reeds aan zijne sponde te zien, doch wordt plotseling steenkoud, als hij de meid hoort opmerken: „O, 't is zonde, dat is die meneer van hier overoch toemannenwillen jullie hem meteen maar daar ginds bij juffrouw Soeten brengen, daar woont ie boven, en dan hebben wij meteen dat spul hier niet in huis." Weg, illusies, Cécile aan zijn ziekbed, zachte verplegingeeuwige liefde tot dankweg, alles weg »Wel> van der Vught, hoe is het? is je been nog met gekneusd?" vraagt de „Lange" den volgen den dag. „Ochkerelik heb een mal figuur geslagen van heb ik jou daar; als zij het maar niet gehoord

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1881 | | pagina 186