Neen, vertel me maar niet dat je op het oogenblik geen kwaadheid kent, En dat je zelfs bijzonder in je nopjes bent. Ik weet er alles van; toen ik als baar voor de oudjes stond Wenschte ik ze gewoonlijk tien voet onder den grond. Maar hoewel ik van 't baren graag de brui had gegeven, Stond ik toch nooit als een juffersschoothondje te beven, Zooals jij op 't oogenblik wel wat al te erg doet. Werkelijk kerelmijn bedoelingen zijn goed. Ik liet je alleen komen om je een beetje te emancipeeren En gelijktijdig mezelven wat te amuseeren, Want je moet weten dat een erge verveling me plaagt, En die moet door jou zoo goed mogelijk worden ver jaagd. Maar, a propos, weet je wel met wien je de eer hebt te spreken, Je hebt me nu al zoo verduiveld lang aangekeken, Dat je me dat eindelijk wel zult kunnen zeggen. Niet? Laat het je dan maar eens door een collega uitleggen. Maar zorg dat je een beetje gauw op de hoogte bent, Want als je over een half uur mijn naam nog niet kent, Dan laat ik je hem eenvoudig een honderd keer uit schrijven, En mocht hij dan nog niet in je geheugen blijven, Dan heb ik in mijn voorraad nog wel een middeltje klaar Dat ik echter liefst maar tot het uiterste bewaar. Maar om nu eens van iets anders te spreken, Wat heb je gedurende het tweetal weken IOO

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1881 | | pagina 218