V
114
Toen ik zou aanschellen bekroop mij weer dat
ellendige gevoel in nog heviger mate, ik was bijna
teruggegaan maar ik kon niet meerwant Willem
die geen geduld had om te wachten, was, op ge
vaar af van zijne mooie witte kousen vuil te maken
op het hekje geklommen dat op den stoep stond
en had de bel overgehaald. De meid deed open,
ik trok mijne jas uit en stapte binnen in eene groote
schitterend verlichte kamer.
Vraag mij niet, wat ik zag, toen ik binnentrad.
Ik zag veel en ik zag nietsik had een gevoel alsof
ik niet meer tot de aarde behoorde en toch vond
ik het mooi. Eene bejaarde dame kwam naar mij
toe en bracht mij naar de gastvrouw. Wat deze
mij gezegd heeft weet ik niet, ik verkeerde den
geheelen avond als in een droom en alles staat mij
nog maar verward voor den geest.
Daar zweefde een meisje door de zaal, ze was
in 't wit gekleed, ze had donkere haren, biuine
oogen, 'twas Jenny. De geheele wereld draaide met
mij rond toen ik die bevallige gestalte, die daar
over het tapijt zweefde zonder het bijna aan te
raken, op mij zag toegaan. Zij sprak mij aan,
vriendelijkaardigzij vroeg mijn voornaam en zeidc
dat zij mij maar daarbij zou noemen. Zij had mij
wel eens gezien, meende zij en vond het aardig
dat ik gekomen was en ik zou zeker ook wel een
dans met haar willen doen. Ik weet niet wat ik
geantwoord heb, ik geloof, dat ik erg onhandig ben
geweest, maar ik gevoel het nog hoe ik een oogen-
blik later met die engelgestalte in mijne armen