m.
De gedachte aan mijn droom brengt mij terug
naar zulk een avond. Den geheelen dag hadden
de vreeselijkste pijnen mij gekwelden toen ik
s avonds tot rust meende te komen, was het mij
nog steeds alsof een dozijn zware hamers mijn arme
hersenen om het hardst beukten. Een vreeselijk
'i dreunen, gepaard met een oorverdoovend geraas,
maakte het mij onmogelijk den slaap te vatten,
i bovendien draaide alles om mijen was ik te moede
i als toen ik voor het eerst over zee naar Amsterdam
j reisde. Als wanhopig wentelde ik mij rond, nu
rechts dan links maar van slapen was geen sprake.
I Voortdurend die schommelende beweging; het was
of mijn bed onder mij verdweenterwijl ik zelf om-
i hoog ging. Een oogenblik zweefde ik in de lucht,
en toenpeilsnel ging het omlaag. Ik bevond
mij in een soort van hollen cilinder met steenach-
tigedonkere wandenwaarin ik al wentelende en
tuimelendeen de vreemdsoortigste bewegingen ma-
kendenaar beneden viel. Het gebons en geraas
I nam voortdurend toe. Het bloed steeg mij naar het
hoofd. Ik zag niets meer en meende dat mijn laatste
oogenblik gekomen was. Een luide gil en
i plotseling voelde ik vasten grond onder mijn voeten.
I Met mijn handen tegen de kale muren steunend
hield ik mij staande. Langzamerhand kwam ik tot
bezinningmijn duizeligheid verminderdeik was in
staat te onderscheiden wat mij omringde. Zonder
i dat ik het bemerkt had, was de diepe duisternis
langzamerhand vervangen door een, hoewel niet zeer
schitterend, toch vrij helder licht. Ik bevond mij
A..
-