f
Jj
153
in een lange middelmatig hooge zaal. Veel bijzonders
was er niet te zien. De zolder werd door een rij pilaren
ondersteundde witte muren hadden tot eenige ver
siering verschillende afbeeldingen van de vreemd-
soortigste wezens f op het allerzonderlingst uitgedost.
Nu werd het mij ook duidelijk vanwaar het vree-
selijke geraas kwamdat ik nog steeds vernam. De
zaal was namelijk gevuld met tal van dwergachtige
wezensdie in vele opzichten geleken op de afbeel
dingen aan de wandenmaar een mindere schitte
rende kleedij droegen. Zij hadden bij den eersten
oogopslag veel van gewone menschenmaar bij
nadere beschouwing merkte men menig punt van
verschil op. Één hartstocht scheen hen allen te
bezielen: die voor het dansen. Met uitzondering
van enkelen, sprongen allen met duizelingwekkende
snelheid op de maat van een helsche muziek rond.
Zij wrongen hun lichaam in de vreemdsoortigste
bochten en schenen zoozeer met hun amusement be
zig, dat geen hunner mij opmerkte. Ik weet niet
hoe lang ik bleef staan kijken. Ik kon mijn oogen
niet van het zonderlinge schouwspel afwenden, ein
delijk werd ik in mijn beschouwingen gestoord door
een verwijderd gerommel, als dat van den donder;
het kwam nader en nader en eindigde in een zwa-
ren slag. Toen deden zich onder de dansers tonen
hoorendie ik tot nu toe niet vernomen had. De
meesten verwijderden zich in haast, steeds dansende.
Slechts enkelen konden niet zoo spoedig van hun
vreugde afstand doen. Doch ook deze verdwenen
langzamerhand, en weldra bevond ik mij alleen in