M' 156 meê durft bezighoudenwordt voor een zekeren tijd van de toegestane vrijheid beroofd. Zeven van ons zijn van daag reeds het slachtoffer van de nieuwe bepaling geworden. Weldra zal het aantal der ongelukkigen niet meer te tellen zijn. Wel hebben sommigen het plan opgevat, aan den be stuurder voor te stellen] ons een afzonderlijke zaal aan te wijzendie wij voor ons ^onschuldig vermaak gebruiken kunnenmaar ik geloof niet dat iemand den moed zal hebben dit voorstel te doen; want hoewel ons hoofd ons met vaderlijke zachtheid bestuurt zoo duldt hij toch niet dat iemand iets tracht te veran deren in de besluitendie hij eenmaal genomen heeft. Maar neem mij niet kwalijkik moet wegmijn plicht roept mij aan den arbeid." Dit laatste wist ik, want ik had kort te voren weder het geheimzinnige gerommel gehoorddat den vorigen avond zoo spoedig de zaal had doen leeg worden. Ook nu weder waren allen weldra verdwenen. Evenals de vorige maal, hoorde ik een enkelen zwaren slagdie mij deed ontwaken. Lezer, ik heb wel eens hooren beweren, dat een droom altijd j een oorzaak moet hebben. Wat zou wel de oorzaak van mijn droom zijn Zou die gezocht moeten worden enkel en alleen in mijn hoofdpijn? Of zouden er werkelijk zulke ongeluk kige wezens bestaan als ik in mijn droom ontmoette Ozoo dit waar islaten wij dan hopendat er spoedig verandering in hun treurig lot moge komen. Q rJ WlZUKA.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1881 | | pagina 274