i59
HET VERHAAL VAN
MEESTER REKENGRAAG,
De meester Rekengraag had dagen lang geschre
En zou zijn arbeid nu aan 't dorp ten beste ge
Dies was er in „Het Gouden Paard"
Een bijster groot publiek vergaard,
En 11a een sierlijk manuaal
Begon de meester zijn verhaal:
Een kloeke jonkmandienaar 'k meen
Juist even twintig jaren telde
En op zijn effen levenspad
Vol vreugd en blijmoed henensnelde,
Zag dra een meisje, jong en schoon,
En werd verliefd. Dat kon niet anders.
Zijn hart was niet van ijs of steen,
Of van de huid eens Salamanders
E11 kon dus aan 't verteerend vuur
Dat Cupido had aangestoken,
Geen weêrstand biên. Geen enklen nacht
Werd meer een oog door hem geloken.
Hij peinsdeen dachten telde slechts
Zijn Dulcinea's deugden samen
En zat als zij voorbijkwam steeds
Als vastgespijkerd aan de ramen.
Hij draaide punten aan zijn snor,
Was fattig netjes op zijn kleêren
„Was zij de mijne slechts V' was steeds
De slot som van zijn redeneeren.