167 einde; slechts één oogenblik haperde hij het was toen hij genaderd was aan de woorden: „l'Amour qui nous appelle, Nous dit, qu'il faut aimer.'' Beide jongelieden keken elkaar toen als bij inge ving aaneen hoog rood kleurde hunne wangen terwijl hunne oogen elkaar onwillekeurig ontmoetten het was alsof zij in dien korten blik elkanders ge- dachtengang hadden gelezen. - Met loftuigingen overladen namen de twee jongelui na afloop van hun spel hunne plaatsen in. De oude luidruchtigheid begon weer. Vroolijk en gezellig zat men bijeen, maar men hoorde het schertsen en lachen van Herman niet meer; hij en Anna waren plotseling buitengewoon stil geworden. Men kon het hun aanziendat die stilte hun pijnlijk was. Eindelijk werd ze door Herman verbroken met de zacht gesproken woorden: „Anna, ik geloof, dat we aan hetzelfde denkenhet lied van zoo even zit me nog in het hoofd en ik geloof, datEen hoogrood, dat hare wangen kleurde en het dieper vooroverbuigen van haar hoofd maakte het over bodig, dat hij zijn zin voltooide. Na eene kleine pauze'begon Herman weêr„Anna, mag ik de woorden eens herhalenl'amour qui nous appelle, nous dit qu'il faut aimer? en hij stak te gelijkertijd zijne hand naar haar uit, waarin ze zon der dralen de hare legdeterwijl de blos op hare wangen nog donkerder werd. Een vreugdetraan en een ferme handdruk bezegelden hun verbond. Mevrouw Tullens had de jongelui bespied; ze

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1881 | | pagina 285