ZONSOPGANG.
I In 't wijd verschiet rijst statig op de zon
Eene lichte scheem'ring eerstdie 't gansche ruim
i vervult en 't wijkend duister wegdringtdat plaats
maakt voor den dagnog door geen enkelen zonne-
j straal verhelderd.
Lichter en heller wordt die glinstering. Nog
is de zonneschijf verborgen, maar reeds doorboren hare
j stralen, pralend eerst in halve pracht, het neev'lig waas
van uit de aarde opgestegen dampen, dat met een
vochtigdonzig wit het groen der frissche weide dekt.
Eindelijk, daar rijst zij en schittert en blinkt in
oneindige pracht, en zendt een vloed van stroomend
licht over de aarde uit. Dit vaagt de vochtige en
koude neev'len weg en spreidt warmte en leven, de
lucht doortrillend over 't al.
P.
A yvt O N A M I E.
Que la Fortune
En bonne déesse
Protégé les jours
De ta jeunesse
Que loin de toi
Fuie tout chagrin
Ou' orné de fleurs
Soit ton chemin.
F. S. N. A. R.
i7i
i