m
189
En nu u roept het lot naar 't verre Oosten
Mijn arm is hier aan 't Vaderland gewijd
Maar zoo misschien de erinnering u kan troosten,
Wanneer gij ver van vriend en magen zijt,
O denk dan aan ons Academieleven,
Bedenk, wat goeds 't ons schonk, vergeet zijn leed;
En is 't uw lot, op 't veld van eer te sneven,
Weet, dat althans één vriend u niet vergeet.
BIJ HET VERLATEN VAN DE
ACADEMIE,
Vaarwel gijoud kasteel, dat trouw mij hebt bewaakt,
En van onnooz'le baar mij tot off'cier gemaakt;
Heb dank voor uwe lesseneed'le leeraarstoet
Gijstreedt voor licht en waarheid met waren heldenmoed.
Gelouterd werd mijn brein van 't domme onverstand,
Een stekje wetenschap werd in mijn hoofd geplant.
Wat k eerst niet denken kon, driejaren snelden heen,
Goddank, thans ligt gij, Academie, in 't verleen.
F. S. N. A. R.
WlZUKA.