f 205 ia elk, die er mede werken moest. Waarschijnlijk waren veel dier monster-commissarissen zeiven niet te vertrouwen en deelden zij den buit met de kapi teins. Men schijnt eindelijk, omstreeks 1715, te hebben ingezien dat men voor goed werkgoed geld moest geven. We vinden van toen af niet meer een twintigtal slecht betaalde en half beschaafde menschen als monster-commissarissenmaar slechts drie voor het geheele rijk, die flink bezoldigd werden en dus als onafhankelijke personen te beschouwen waren. Een anderofschoon niet zoo groot misbruik was, dat elk Generaal of Hoofdofficier tevens nog eene compagnie commandeerde; natuurlijk was dat com- mande slechts in naam; maar het diende dok alleen om den betrokken persoon de inkomsten aan dat commando verbonden niet te ontnemen; één van beiden gebeurde nu zeker, öf de compagnie werd door den Luitenant gecommandeerd en miste dus een officier, öf er kwam een tweede kapitein, die dus ook betaald moest worden. Niet zeldzaam waren ook de gevallen dat een kapitein, hoewel de gelden voor zijne compagnie ontvangen hebbende, die niet of slechts gedeeltelijk uitbetaalde aan zijne onderhebbenden. Klachten in dien geest komen dikwijls voorzoo zelfs dat eindelijk bevolen moest worden dat de soldijbetaling niet meer per Heeremaand, maar eiken Maandag zou plaats hebben, en dat de Regiments-Commandanten zich moesten overtuigen of elk man te zijner tijd het noodige ontving. Men ziet dat de groote eenvoudigheid in de ad-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1881 | | pagina 323