m lederen; drie zoogenaamde cornetten, elk 75 man sterk, op een afstand van 15 M. naast elkander ge plaatst, vormden een dusgenaamden tronp. In verband met infanterie stond de cavalerie meestal op de vleugels, soms ook tusschen de infanterie verdeeld. De artillerie had in het begin van haar bestaan iets geheimzinnigs. Eerst kwam zij in toepassing in de stedendie in de middeleeuwenzooals bekend isgrootendeeïs voor hare eigene veiligheid moesten zorgen. Eenige weinige ingewijden wisten iets om trent de bediening en het gebruik van de vuurmon den en legden zichsteeds in het geheimtoe op de volmaking hunner kunstzonder dat men daarbij aan proeven of ballistische theorien zal behoeven te denken. Toen het giof geschut bij het leger werd inge voerd verloor het wapen wel zijn geheimzinnig karakter, maar het wist zich in hooge mate te be- kleeden met een aristocratischen geest. De bedie- nings-manschappen der stukken heetten niet soldaten, maar Edelluyden voor het geschut.'1'' Het toezicht over de artillerie was opgedragen aan een Meester- Generaal der artillerie, welke titel nog is blijven voortleven in dien van Grootmeester der Artillerie, die zelfs in het begin dezer eeuw nog bestond en o. a. door den Nestor onzer koninklijke familieden eerbiedwaardigen Prins Frederik, wordt gevoerd. ARTILLERIE. M. 211

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1881 | | pagina 329