-A
y»
6
zich bezig houde met de smart, die geheel ons land ge
troffen heeft. Zoo dacht natuurlijk elkeen in de afgeloopen
herfstmaandzoo dachten ook wij, en wanneer iemand,
dan hadden wij er reden toe.
Wij willen hier niet eene levensbeschrijving van Hem
geven, Wiens daden toch niet naar waarde door onze
zwakke pen geschetst kunnen worden; bovendien gaven
nieuwsbladen, tijdschriften en zelfs boekwerken reeds
zooveel te lezen over den geliefden Prins, dat wij onwille
keurig in onnoodige herhalingen zouden vervallen. Neen!
wij wenschen voornamelijk te wijzen op het verband, dat
tusschen den betreurden Doode en de Koninklijke Militaire
Academie bestond, en waarom het Cadettenkorps reeds
maanden vóór 's Prinsen dood als zijn verlangen te kennen
gegeven had, dat de Almanak ditmaal met Hoogstdeszelfs
portret prijken moest.
Wat heeft het toeval wederom een groote rol gespeeld
dat juist dit jaar de beeltenis van onzen vorstelijken Be
schermheer in ons jaarboekje geplaatst moest worden, bovenal
dat wij in staat zijn, het te versieren met het allerlaatste
portret, dat wijlen Z. K. H. als veld-maarschalk liet maken.
Ja waarlijk, wij zijn trotsch op de photographieen
hebben we daar geen reden toe, wetende, dat de Prins
haar slechts ée'n maand voor Zijn betreurden dood liet
maken, alleen om onzentwille, en met den nadrukkelijken last
dat zij niet in den handel mocht komen en uitsluitend
voor den Cadetten-Almanak gebruikt mocht worden?
Maar wat haar bezit vooral ons zoo dierbaar maakt, dat
is de groote welwillendheid, waarmee de geliefde Vorst
Zijn toestemming aan ons verzoek gaf om onzen Almanak
met Zijn portret te doen prijken. Terwijl wij nl. reeds