s' DICHTERS BARCAROLE. Glijde mijn gondel door 't kabb'lende water, Sturen de nimfen mijn levensboot voort, Kabb'len de golfjes met zang'rig geklater Langs het met lauw'ren behangene boord. Kom mijn geliefde op de wieglende waatren, Stijg in het bootje, met zwaandons belegd, Dan moog' mijn harpe de oevers doen schaatren, Juub'len van 't lied, reeds zoolang haar ontzegd. Mogen cupiden onze arke omzweven, Trekken nayaden het vaartuigje voort Langs de door maanlicht verzilverde dreven Naar het ons wenkende, hemelsche oord. Klinken mijn zangen en trillen de snaren, Ruische mijn lier u eens minnenden groet, Moge uw mond mij uw liefde verklaren; Dompel' mijn ziel zich in 't zaligste zoet. Fluist'ren die lippen de godd'lijke woorden, Streng'len die armen zich mij om het hoofd, Zinken wij beiden, bij harpeakkoorden Aan eikaars harten, door liefde verdoofd. 20

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1882 | | pagina 150