28 Slecht was Henri niet; onnadenkend was hij het ver keerde pad ingeslagen. Nu echter overzag hij al het verdriet, dat hij aan vrouw en kind berokkend had; nu eerst zag hij in, dat hij een dwaalspoor had gevolgd. Ja^ zóó moest zijn zoontje zijn: terughoudend, be vreesd voor zijn vader, in wien een kind toch in de eerste plaats vertrouwen moet stellen. „Zoo," dacht Henri, „zóó is Marie, eerbiedwekkend te midden van haar verdriet, waardig in hare armoede, maar toch getrouw aan hem, wien ze al die ellende te wijten heeft." Diep ontroerd keerde Henri huiswaarts, en slechts met moeite kon hij de tranen bedwingen, die in zijne oogen opwelden. Toen hij echter thuis was gekomen, behoefde hij niet meer te blozen over tranen, die van schaamte, maar ook van oprecht berouw getuigden. Spreken kon hij niet; maar de vurige wijze, waarop hij zijne vrouw omhelsde en zijn kind in de armen nam, had op dat oogenblik voor Marie meer beteekenis dan lange fraaie zinnen zouden gehad hebben. Rust en huiselijk geluk waren hersteld, en Henri ging met vrouw en kind eene gelukkige toekomst te gemoet. Cléar.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1882 | | pagina 158