33 Doch om in 't kort gebed den zegen af te vragen Op 't geen nu volgen moet; hij zal het lot verdragen, Dat God hem heeft bereidhij smeekt voor 't koene streven Niet 's hemels medelij de gunst voor 't land te sneven. De manschap knielt met hem en uit des zeemans borst Weerklinkt een kort gebed voor Vaderland en Vorst. Hij rijst; zijn helder oog aanschouwt de kleine schaar Van helden, om hem heen vergaard, en weidt van daar Op 't pas herstelde tuignog hooger vaart zijn blik Daar ziet hij Hollands vlag, nog kortelings de schrik Vanmeen'ge Spaansche vloot hij ziet hoe 't krullend doek Nog vastzit aan de steng. De held die pas zoo kloek Een dapp'ren weerstand bood, wendt 't vochtig oog van [daar, lot tranen toe geroerd; hij ziet de heldenschaar, Die zijn gedachte raadt en mede 't hart voelt branden Bij 't denkbeeld dat die vlag, ontwijd door 's vijands [handen Des vijands buit zal zijn aan 't einde van den strijd, Als niet een godenmacht haar uit dien klauw bevrijdt. 't Is slechts een oogenblik dat Claessens zich vergeet; Hij heft het hoofd weer op. Daar klinkt de oorlogskreet Van Spanjes zonental den scheepsvoogd in de ooren, Hij wikt een oogenblik; nog is geen tijd verloren; Weer is zijn hart bezield door Hollands leeuwenmoed Hij wijst aan iedren man uit zijnen heldenstoet De plaats aan een kartouwhet brandend lont daarnaast Zoo wacht hij Spanjes vloot, die lood en kruitdamp blaast; Hij schijnt geen enkel schot den vijand waard te achten

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1882 | | pagina 163