58 OP EEN VRAAG OM TETS TE SCHRIJVEN. Ge vraagt me dichterstaal te schrijven Op 't goudgerande Albumblad; Maar op eens dichters wieken drijven, Mejonkvrouw, zeg, wie leert mij dat? Slechts enklen is die gaaf gegeven; Niet ieder, die de lier besnaart, En menig die in 't opwaarts streven, Te vaak zijn luttle kracht ontwaart. Toch blijft een enkle troost den zwerver, Die hem het knagend leed verzoet; Noemt men den arme„Versbederver" Hem klinkt zijn eigen dichttaal goed. En mocht zijn taal ook andren streelen, Dra wordt zijn lier een vers ontlokt; Elke ure zal hij hèm ontstelen, Die gapend hoort naar 't geen hij tokt. Ach, laat den dwaas zijn lier besnaren, Hij spreek' zijn taal in kreupeldicht; En laat hij naar d'Olympus staren, Daar toch zijn lied geen mensch ontsticht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1882 | | pagina 188