66 Dat als een avondkoelt' deze aarde lieflijk kust Ziedaar de zodenbankwaarop zoo vaak wij zaten Te luistren naar hetgeen de Zephyr tot ons sprak, Wen wij 't geen om ons was op aarde, als vergaten Met 't staren naar het licht van 's hemels sterrendak. Of als de zoete lier (genoot van hen die minnen), Bespeeld door heure hand, haar zilverstem verhief, Om 't smeltend liev'lingslied als gistren te beginnen, Als waar' 't een zucht van ver, een vuurge liefdesbrief. Dan als de nachtegaal, jaloersch op 't lieflijk spelen, (Door Toonkunst voortgebracht)zich opwierp tot een strijd, Waarin hij winner bleef, door 't zielsverrukkendst kweelen, De gave der natuur, die 't waas der kunst vermijdt Dan zweeg het speeltuig stil en werd de zang beluisterd, Die nu eens kwijnend klonk, dan in verheffing zwol; Dan hield een lange kus ons samen vastgekluisterd En zwegen we allebei; de harten waren vol. Zoo werd zoo menig uur in zaligheid gesleten; En nam mij later tijd, wat hij weleer mij gaf, De eens gesmaakte vreugd werd nimmermeer vergeten Her inn! ring blijft ons bij tot aan den rand van V graf. TsAo Myto II.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1882 | | pagina 196