GENEZEN.
68
(Eene vluchtige Schets.)
Willem was een beste, brave jongen maarhij had
één groot gebrek, hij speelde. En Marie wist het. Hij be
minde hem even teeder als hij haar, maar zij had haar
ongeduld bedwongen en hem een proeftijd van een half
jaar gesteldhad hij dan niet meer gespeeld dan mocht
hij hare hand vragen.
Nog éénmaal moet de zon haar gewonen loop volbrengen
en dan is die tijd ten einde, dan zal hij de gelukkigste
aller stervelingen zijn. Hij heeft den speelduivel overwon
nen, hij gevoelt zich sterk om weerstand te bieden aan
de verleiding, nu en altijd.
Opgewonden verlaat hij zijne kamer, hij kan het er
niet uithouden,'t is er hem te benauwd, te eenzaam; hij
loopt de straat op, zonder te weten waarheen hij gaat,
slechts droomende van het geluk dat hem wacht.
Daar ontmoet hem één zijner oude bekenden, één van
hen tegen wien hij zoo dikwijls eene kans heeft gewaagd
Maar nu zal hij niet meer spelen; o neen, de hartstocht
voor het spel is in die zes maanden geheel bekoeld.
Zijn vriend troont hem mede naar zijne kamer. Zij
drinken eene flesch wijn op het gelukkig wederzien.
Eensklaps brengt de vriend een spel kaarten te voor
schijnMaar neen, Willem zal niet spelen; zijn
vriend lacht hem uit, doch hij blijft standvastigden