79
hoog: en mijn oog zag schoone dingen, en mijn oor hoorde
wonderlijke geluiden als verwijderde muziek en zacht gezang.
En het was, alsof de zephir mij droombeelden tegemoet
voerde, die mij vertelden van hen, van wie zij kwamen,
en die mij eene wereld lieten zien, vol onschuld en rein
heid, maar ook vol boosheid en zwarte gedachten.
En altijd suisde het door het gewas. De gevulde
aren bogen hunne hoofdjes voor het zachte windje, dat
hun wonderlijke verhalen influisterde van het land, van
waar het kwam, en van de streken, die het reeds had
bezocht en gezien.
Het beekje, dat zijn oorsprong vond onder het groene
loover en zich tusschen de velden kronkelde, ruischte
eene liefelijke muziek, en het kabbelen der golfjes geleek op
het zachte en rustige ademhalen van eene schoone, sla
pende maagd. Met zacht geklots braken zij tegen de
palen, waarop het eenvoudige, witte brugje steunde, dat
nu bijna onzichtbaar was in de halve duisternis, die alles
grauw kleurde, als omgaf ze alles met een dek, waaronder
de natuur rustte.
Doch lichter en lichter wordt het in het oosten. Roze
rood kleurt zich de lucht, en deze kaatst de eerste zonne
stralen terug op de aarde, om die te wekken uit de ver
kwikkende sluimering.
En het geruisch der bladeren wordt luider, en de golf
jes van het beekje verheffen zich hooger, en dieper bui
gen zich de aren onder den druk van den luchtstroom
alsof alles ontwaakt en de droombeelden door de werkelijk
heid vervangen worden.
En al het geruisch lost zich op in een langen zucht,
die het ontwaken voorafgaat.