r
81
moet, om haar hulde te brengen; maar hoe meer het
nadert, des te zachter wordt het geruisch, dat het veroorzaakt.
De bladeren wuiven, en de slanke boomen buigen hunne
hoofden en knikken de zonne toe.
Het brugje schittert in zijne reinheidals lacht het zijne
vorstin toe.
Daar stijgt de leeuwerik omhoog. Volle tonen weer
klinken. Het is zijn lied, den dag, den schoonen dag
gewijdhet is een lied, schoon als de natuur, die het deed
ontstaan. Het is een lied, vol blijdschap en dankbaarheid.
Die zang is het teeken voor het koor, dat nu uit duizenden
stemmen klinkt. Dartel en vroolijk klinken zij dooreen:
dartel en vroolijk, want de dag is zoo schoon, en God
zoo goed.
Het vee op de weiden is ontwaakt en wacht met on
geduld de maagd, die hen van de overvloedige melk zal
ontlasten; het begeeft zich naar het ruwe hek, waardoor
de verwachte zal binnentredenen roept met lange
zware tonen om haar.
Daar kwam zij aaneen vroolijk gezang had haar reeds
van verre aangekondigd. Lang hoorde ik haar liedje,
voordat ik haar zagzij volgde het pad door het boschje.
Eindelijk kwam zij. Het was eene frissche, flinke, lieve
verschijning. Het roode jakje met de korte mouwen
liet de ronde armen bloot. Het helderwitte kapje om
lijstte een gezicht, blozend van gezondheid en levenslust. De
blauwe, schalksche oogjes zagen, niet meer beneveld van
den slaap, naar de schoone weiden en velden langs den
weg, terwijl het mondje, met de witte tandjes en rozeroode
lipjes het vroolijke liedje zong, dat uit het hart van het
aardige kind opwelde. De voeten, die in lompe klom-
6