r 99 zeker wantrouwen aangezien, dikwijls onheusch bejegend, geplaagd en met den spottend gegeven bijnaam cadet" bestempeld. Bij langer verblijf, bij toelating op den cursus verdween wel die tegeningenomenheid, maar zeker is het menigeen gegaan als Karei, wien het hinderde, dat hij, die verwacht had bij den aanvang zijner loopbaan een edelen wedstrijd te zullen ontdekken naar het hoogste en beste wat te verkrijgen is, integendeel dikwijls moest zien hoe de gloed van jeugdige ambitie door een nuchter plebëisch collega getemperd of erger bespottelijk gemaakt werd. Na zes maanden werd Karei, zooals elk die niet ach terlijk was, korporaal-titulair. Hij was vrij van de meest vervelende baantjes, als: kamers vegen, tafels dekken, alle mogelijke en onmogelijke boodschappen doen enz. maar had overigens hoegenaamd niets te zeggen. Hij trok op wacht en schilderde in de brandende zon of in de strenge vorst als gewoon soldaat. Maar die kleine onaangenaamheden wat hitte en kou binnen- en buitenshuis, wat vervelende theorieën, wat tallooze uren, besteed aan poetsen en inspectie maken, terwijl zij beter aan studie hadden kunnen gewijd worden zij waren geene rechtmatige grieven tegen het Inst.-Bat., waar het niet anders zijn kon en mocht. De materieele verzorging was goed, al was ze niet verfijnend sybaritischniemand behoefde te klagen over eene leêge maag, over slechte kleeding; de behandeling door de officieren was gestreng, maar in den regel humaan. Na een verblijf van bijna anderhalf jaar werd Karei, kort voordat hij zijn achttiende jaar bereikt had, als

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1882 | | pagina 229