-<f Het Vensterke op de Klzentioeve. 116 De stralen der heldere voorjaarszon speelden dartel door het jonge groen en deden de ruiten van het ven sterke van de Elzenhoeve als kristal glinsteren. Hoe kon Mieke, de lieve boerendeerne, daar zoo lang voor zitten turen, alsof er in de schoone pachthoeve geen beter werk te doen ware voor de dochter des huizes? Zouden we het misschien den flinken knaap, welke achter de ploeg zijne twee kloeke paarden bestuurt, kunnen vragen 5 trok hij wellicht de aandacht der schalksche blauwe oogen tot zich? We zouden haast gelooven van ja, want ziet, hoe hij telkens het hoofd omwendt en met verliefden blik naar het raampje schouwt. En telkens als hij opkijkt, is het of Mieke alleen oogen heeft voor de grijze poes, die vóór haar op de vensterbank zit en, geheel onbewust van hetgeen om haar heen geschiedt, zich lekt en uitstrekt en nu en dan een paar vliegen buit maakt. Teunis, zoo heette de jonge landbouwer, had Mieke lief met geheel zijn ruw, maar edel hart, en zij was den boerenzoon niet ongenegen. Eensklaps houdt eene lichte dogcart met twee prachtige paarden voor de hoeve stil. In het elegante rijtuig zit de jonker van den Elzenhorst, die zijn pachter komt bezoeken. Eene schets.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1882 | | pagina 246