ii7 Misschien is het hem niet ongevallig, dat deze juist in de naaste stad ter markt is gegaan. Ten minste, niet afgeschrikt door de afwezigheid van den landman, laat hij zijn vurig tweespan aan de zorgen zijns koetsiers over; hij strijkt zijn blonden knevel met welgevallen in de hoogte en treedt de hoeve binnen, om, zooals hij reeds dikwijls placht te doen, zich eenige oogenblikken met de lieve dochter zijns pachters te onderhouden. Spoedig heeft hij de kamer van Mieke bereikt en plaatst zich aan het venster bij de landelijke schoone, die hem, lachend en blozend, de lekkerste aardbeien en kersen uit den welvoorzienen tuin voorzet. Zij kon niet nalaten eene vergelijking tusschen den jonker en haren Teunis te maken, en hoe kon het anders, of de innemende, vleiende taal, (zijn stand deed haar die nog vereerender klinken!) zijne schoone, slanke ge stalte, zijn vurig oog, wonnen het van de ruwe spraak, de plompe houding, de ongekunstelde blikken van ge negenheid van den boerenknaap. O, jonker, ridder, waart ge slechts half zoo braaf ge weest, als ge edel waart! En toch, de jonge edelman was niet slecht, waarde lezers, ten minste niet wat de wereld slecht noemt. Ziet om u heen, en ge zult er velen zoo vinden: vroolijke, opgewekte, zorgelooze naturen, die, begunstigd door fortuin, misschien ook door adeldom, leven voor genot en stu- deeren om fatsoe7ilijk, beschaafd genoemd te worden en den meestertitel te verwerven. De jeugdige landeigenaar, die nauw de studentenpet den kapstok gehangen had, had er, nu hij weder bij

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1882 | | pagina 247