Gekomen tot nabij de klem, Roept met een haperende stem De Edelachtb're burgervaer Wie uwer kennen geen gevaar? »Dat zij dan met mij mede gaan; »De vrouwen kunnen blijven staan; »Ge weet, ik ben geen bloode Piet, »Maar gansch alleen dat waag ik niet." En langer reeds dan een kwartier Wacht men in angst op 't booze dier, Dat daar't is meer dan zes voet lang Juist ligt gelijk een booze slang. De koddebeier treedt vooruit, En zegt: Hoort slechts naar mijn besluit: We moeten allen voorwaarts gaan »En met elkaar het beest verslaan." Men gaat vooruit met veel geschreeuw, Als gold het eenen grooten leeuw; Een ieder houwt en steekt en slaat, Als ware hij een oud soldaat. Dit duurt zoo voort totdat het beest, Zooals men denkter is geweest. Men treedt nabijmaar wat men ziet Een vrees'lijk ondier zeker niet. Want, wat voor dier was uitgemaakt, En daarna duchtig was geraakt Waslezer zegdacht gij het wel Een opgeblazen palingvel. Epi. 120

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1882 | | pagina 259