13° Eene Pensehets naar het leven. 't Is stil in dat groote huis. Geen stem wordt er ver nomen, geen stap gehoord; geen deur kraakt; zelfs de groote hangklok in den gang doet zijn eentonig getik niet meer hoorenalles zwijgt, alles is stilMaar daar binnen in dat, door het kleine lampje zoo somber verlichte, vertrek, daar is het toch nog stiller, nog akeliger daar heerscht de stilte des doods. Ja, evenals de kalmte, die daar buiten den hevigen storm opvolgt, hem onaan genaam aandoet, die bedenkt, hoeveel menschenlevens de vreeselijke woede der elementen heeft geëischt, evenzoo drukt die rust, die nare, sombere rust in die kamer hem, die haar betreedt, als een zwaar gewicht. Ook daar heeft een storm gewoedook daar is gestre den, lang en volhardend gestreden. Maar ach, het levensschip was door de stormen des levens te zwaar geteisterd,het stranddeen verging. Uit het bed, in een hoek der kamer geplaatst, heeft zooeven de laatste zucht, de laatste bede van een vader geklonken. En nu Geknield naast het bed, het hoofd in de dekens ver borgen, die het zielloos lichaam bedekken, verpletterd als een toonbeeld van wanhoop, ligt de zoon van den ontslapene. Wilde, onsamenhangende gedachten doorkruisen het brein van den jongeling.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1882 | | pagina 260