i37
paar meter hoog: als huisraad: een brits, een tafel op
drie en een halven poot en een bank; verder een karaf
water met een glas en nog een geriefelijkheid, die een
mensch behoeft, wanneer hij 48 uur zit opgesloten, en een
ingang, een meter breed, afgesloten door een deur, waar
van de bovenste helft uitgezaagd en van tralies voorzien
is. Ziedaar alles. Neen toch niet alles. Bijna had ik iets
vergeten, dat men in zoo'n nederig verblijf niet zou ver
wachten een schelkoord. Een paar trekken daaraan doen
een gegradueerde verschijnen, die vraagt: jonker wat
blieft u r" De verzorging laat dus niets te wenschen over.
Daar zit ik nu met mijzelf alleen, en al denkende, tracht
ik de beteekenis te snappen van de woorden:
»Einsam bin ich nicht alleine".
Mijn gedachten zijn echter verward. Ze gaan van den
hak op den tak. Het eerst denk ik aan huis. Wanneer
de huisgenooten mij hier eens zagen zittenZouden zij
medelijden met mij hebben, of wel mij toeroepenxdaar
heeft men je nu, even als de lieve diertjes in artis, in
een getralied hokje opgesloten; zeker weder tengevolge
van je koppigheid" Slechts kort blijft mijn tehuis
mij voor den geest. Verder dwalen mijn gedachten, van
huis naar vrienden en bekenden, totdat allen de revue
zijn gepasseerd en ik eindelijk »last noch least" denk aan
de plaats, waar ik ben, en aan den leeraar, voor wien ik
ben gestraft.
Mijn overdenkingen worden gestoord door mijn tweede
ontbijt. Dit laat ik zoo lang mogelijk duren, terwijl ik
het mij daarbij zoo gemakkelijk maak, alsof ik reeds als
luitenant op mijn eigen kamer zat. Meer dan een half
uur gaat er echter niet mee heen. Wat nu gedaan, om