r dit te verhinderen. Hoe sterk verlang ik naar het klokje van negenen, om te kunnen gaan slapen. Zoo spoedig als de middag voorbijging, zoo lang duren mij de laatste uren van den avond. Het is zoo donker dat ik op mijn horloge den tijd niet kan nagaan, telkens beproef ik het, doch te vergeefs. Men zegt wel eens: »de tijd vliegt", doch daarvan bemerk ik weinig. Daar heb ik nu vol gens schatting al een kwartier liggen tellen en toch is het nog niet om, want de torenklok laat zich niet hooren. Zou ik ook te snel tellen Met het horloge aan het oor zet ik het tellen voort. Dat vervelende getik kan ik niet lang aanhooren. Ik heb echter nog een middel om den tijd te meten. Mijn pols slaat in gewone om standigheden zeventig maal in de minuut. Het schijnt mij echter nu toe, dat hij dit maar vijftig maal doet. Ik ben ook niet in gewone omstandigheden. Ook dit middel dus verworpen. Brrrrrr, wat is het hier koud en ver velend!.... Eindelijk slaap ik in op mijn houten rustbed, waardoor ik natuurlijk niet hoor, dat de klok pas half acht heeft aangegeven. Eensklaps word ik wakker. Mijn hokje wordt opengemaakt en bij het schijnsel eener lan taarn, zie ik den sergeant. Hoe lang heb ik toch geslapen? Zou het al negen uur zijn? Weldra word ik van het tegendeel overtuigd. De luitenant van piket komt zijn gewoon bezoek afleggen. »Eten gehad?" is zijn vraag. »»Ja luitenant»», antwoord ik hem, terwijl ik er in ge dachten bijvoeg: »»nog al duidelijk, anders zoudt ge wel van mij gehoord hebben»». Niets aan te merken, te vragen of te klagen?" »»Neen luitenant.»» Sergeant, maak dan maar weer dicht". Daarop verdwijnen zij, en met hen de lantaarn, van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1882 | | pagina 271