r 145 trekking tot dien vreeselijken, geweldigen storm, die soms den mensch overvalt: den oorlog. Een tafereel van vrede stond tegenover een, dat van oorlog getuigde. Laat mij trachten ze u zoo goed mogelijk te schetsen. Mijne vertelling speelt in Duitschland, voor den aanvang van den grooten oorlog met Frankrijk. Ik vertoefde eenigen tijd in de stad D. Mijn grootste genoegen was in de omstreken rond te dwalen langs mij onbekende paden en wegen. Op zekeren dag sloeg ik een pad in, dat ik vroeger voorbij was gegaan, maar nu tot doel mijner ronddoling koos. Het was een schaduwrijk padde bodem begroeid met frisch gras, alleen door een diep karrespoor door sneden. Aan den kant der beide breede slotendie het wegje omzoomden, stonden de trouwe knotwilgen, die met hunne smallelange blaadjes niet in staat waren alle zonnestralen te onderscheppen, maar hier en daar eene opening lieten, waardoor het zonnelicht heengleed, om op het groene tapijt eenige ronde vlekken, de beel tenis der zon, te vormen. Bij eene bocht van den weg werd op eens mijn oog getroffen door een schilderachtig landschapje. Een klein, nederig huisje met helderwitte muren en een rood dak, dat mij vriendelijk en helder tegenlachte, lag voor me, half verscholen achter eenige statige, dikke kastanjeboomendie het hulden in eene zachte en aan gename schaduw. Schoone, vol bebladerde wijngaard ranken waren tegen den naar het Zuiden gekeerden zijmuur opgeklommen, en omgaven deur en vensters met een groenen, frisschen krans. M. 10

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1882 | | pagina 275