147
wendde hij het dadelijk weer af; het hoofd keerde weer
terug in den onbewegelijken toestand; alleen de lippen
schenen iets te prevelen, dat ongenoegen en teleurstelling
te kennen gaf.
Doch ik had iets gezien, dat me trof; een paar groote,
glazige oogen hadden een oogenblik op mij gerust; die
man was blind; hij zag geen zon, hij zag niets meer.
En teleurgesteld trok ik mij achter een groepje boomen
terug en zette mij aan den waterkantik waagde niet, den
man toe te spreken, en toch wenschte ik hem langer te zien.
Daar klonken mij echter plotseling voetstappen in de
ooren; zwaardere stappen dan de mijne van straks; ge
tuigende van een krachtig en flink persoon, die naderde.
Weer wendde de oude het hoofd naar den kant, van
waar het geluid kwam, en tegelijk speelde een aangenaam
en blij lachje om den zoo strakken mond. Hij had die
voetstappen herkendhij wist, wie naderdehij verlangde
naar den komende.
En daar verscheen een rijzige, jonge man, de gereed
schappen, waarmede hij het land had bewerkt, op den
breeden forschen schouder. Maar hij wierp ze neer, toen
hij den ouden man zagen hij riep hem toe en versnelde
zijne schreden; hij omarmde zijn ouden vader en kuste
hem. Hij praatte als een kind en vertelde wat hij gedaan
hadhij verhaalde van de zon en het groen, dat de oude
niet meer zag. En het was, alsof de glazige oogen schit
terden; alsof zij getuigden, als zoovele anderevan de
gevoelens, die de borst doorstroomden.
Langzaam stond ik op en verwijderde mij zacht, om
dat tafereel niet te storen, en door vreemde oogen te
ontheiligen.