*5° lachje plooide zijn mond, en nauw hoorbaar prevelde hij Eindelijk» Toen ik den man echter mijn groet bracht, verscheen een trek van droefheid, bijna van wanhoop, op zijn gelaat zijne lippen openden zich, en met eene zware, benauwde zucht ontsnapten hem de woorden: »Nog niet, nog altijd niet!" Het gelaat keerde weer terug naar de vlammen, waarin de oogen schenen te staren, als zochten zij daarin troost voor het bezwaarde hart. Zacht trad ik nader, en legde mijne hand op den schouder van den grijsaard. Hij trilde bij die aanraking, en mijn zoon!" klonk het uit den zwakken mond, als een kreet om hulp, een schreeuw van wanhoop. »Hoe zijt ge zoo alleen»zeide ik deelnemend en zacht wacht ge iemand?" »Ik wacht mijn zoon», klonk het somber, en de mond sloot zich weer, en de oogen schenen weer de vlammen te zoekendie het hout verteerden. »Uw zoon zal aan het werk zijn en dadelijk komen, om u te helpen» ving ik aan. »Maar ik wacht reeds zoo lang», mompelde de oude, »hij blijft zoo lang weg 5 en toch had hij zijn zwakken vader beloofd, spoedig weer te keeren». Eene lange stilte volgdeik waagde bijna niet te vragen ik vermoedde, wat geschied was. Doch ik kwam tot de overtuiging, dat de grijsaard zijn hart lucht moest geven, en gaf hem daartoe de gelegen heid, door hem verder te vragen. Waar is uw zoon dan heen, goede man, dat hij zoo lang weg blijft."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1882 | | pagina 280