178 En je 's avonds dan nog anderhalf uur in deez' zaal te [recreëeren Waar is het, wat ik zeg; cadet of adelborst moetje zijn, om [dan nog te durven probeeren Zonder dol te worden voor een dol mensch of een kiezen trekker te fungeeren Maar kom hier, Heer Olofsen, heb jij niets te presenteeren? O lof sen. Zoo gij mij geen zwarigheid Of hinder in den weg wilt leggen, Zou 'k gaarn bij deez' gelegenheid Een woordje tot de dames zeggen. Zijp. Tot de dames?... hm!... maar 'tis in 'tpubliek, Weet je 't wel Nou ga je gang Olofsen. 'k Richt uit ons aller naam het woord, Bredasche schoonen, Tot u, wier bijzijn ons een prikkel is geweest. O, zooals overal, waar ge u ook mocht vertoonen, Zoo waart ge hier ook weer de luister van het feest. Nu onze taak is afgeloopen, Bied ik de hulde u aan van onze erkentenis; Wees zeker, zoo wij op uw bijval mogen hopen, Die bijval 't schoonste loon voor onzen arbeid is. Zijp. Kijk, slachtertje, slachtertje, wat zeg je dat met een gratie. Als ik wat te zeggen had, man, je kreegt een decoratie. Dat had ik, bij mijn zooien, niet gezocht achter je facie, Dat je zoudt spreken met zoo weinig agitatie.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1882 | | pagina 308