i83
Zoo stond hij op een mooien dag
Een dame te fïxeeren,
Die, zooals Hans al daad'lijk zag,
In 't badhuis kwam logeeren.
Was hij voor haar op zij gegaan
In plaats van stil te blijven staan
Haar sleep was niet beschadigd.
Die domme streek had haar gegriefd.
Dat spreekt 5 doch ondertusschen
Had zulks Hans' juist ontvlamde liefd'
Op eens niet kunnen blusschen.
Ja zelfs had hij 'tzij hier vermeld
Zich sinds dien dag tot doel gesteld,
Julie steeds te ontmoeten.
Eens had de slaap haar overmand,
Toen z', in een stoel gezeten,
Den ganschen ochtend aan het strand
Als altijd had gesleten.
Hans plaatst zijn stoel heel familiaar
Toen fluks recht tegenover haar,
Om goed haar te bewond'ren.
Op eens wekt haar een koud gevoel,
Zij hoort een luid geschater
Zij kijktja heusch, haar heele stoel
Staat rondom in het water.
Daar ziet zij Hans,—'t vermeert haar schrik
Die met zijn voeten in het slik
Ook al was ingedommeld.