CXXXII
Prins gevoelden, is, dunkt mij, niet beter weer te ge
ven dan door hier de toespraak te doen volgenwaar
mede de woordvoerder der commissie de Cadet-Ser
geant C. C. Petri, den Gouverneur toesprak:
«Overste, Gouverneur der K. M. A"!
«Toen in September van het vorige jaar geheel Ne
derland in rouw gedompeld werd door het overlijden
van een der edelste Prinsen uit het Huis van Oranje,
van Prins Frederik der Nederlanden, den man, die
als Prins, als veldheer, en vooral als mensch geëerd en
bemind werd, toen verloor de K. M. A. niet alleen
een geliefden Prins, een dapper krijgsman, een edel
menschmaar bovendien den man aan wien ze voor
een groot deel hare oprichting te danken heeften die
ook na die oprichting haar voornaamste steun en een
vriend der Cadetten in den waren zin van het woord
mocht heeten.
«Dankbaarheid en genegenheid jegens den overledene
maakte het ons tot een aangenamen plicht Zijne nage
dachtenis in eere te houdenen wij meenden dat niet
beter te kunnen doen dan door onze amusementzaal
met Zijne beeltenis te versieren.
«Met Uwe toestemming en door de ijverige bemoei
ingen van den Kapitein Benschop en den Heer Kanne-
mans slaagden wij er in dat plan ten uitvoer te
brengen.
«Thans is het oogenblik gekomen, waarop wij aan U,
als hoofd van onze Academiedie beeltenis komen over
handigen en die taak is ons te aangenamer, nu we
haar kunnen volbrengen op den dag, die vroeger voor
geheel Nederland een feestdag was, op den geboorte
dag van den ontslapen Prins. En al kunnen we ook
y