17
Maar Napels;-- bij het fluist'ren van Uw naam
Doortintelt mij het zoetste zielsverrukken
Waarmeê de minnaar aan den reinen aam
Van zijn geliefde zich verkwikt, door 't drukken
Van zijne lippen op haar rozenmond.
Bedwelmend oord van zuid'lijlt zinsbekoren,
Dat, overmoedig, juist behagen vond
Om met uw feestmuziek gelijk te hooren
't Gedonder van het helsch Vesuvius vuur,
En 't zilv'ren maanlicht, zwevend op het water
Van uw Volturno, in het avonduur
Te mengen met den gloed, die uit den krater
Ten hemel stijgt. Vol wellust klinkt Uw stem
«Maakt spoed, geniet, verrukt of vlucht! want morgen
Misschien reeds heeft het ziedend vuur van hem,
Die nu zijn lavastroomen houdt verborgen
U overdekt; en al die bonte pracht
Der schaduwrijke lanen van olijven,
Waaruit U koele laving tegenlacht,
Zal tot een kale woestenij verstijven!"
Europa's feeënhof; Uw zuiderzon,
Door Flora's loof getemperd in haar kleuren
Verlicht' nog eens mij uit haar stralenbron,
Omzweven mij Uw koele oranjegeuren.
Domburg.
2