26
AAN M
Wanneer ik somtijds 's avonds,
Alleen te mijm'ren zit,
Dan denk ik aan Uw oogjes,
M zoo zwart als git.
Dan denk ik aan die oogjes,
Zoo diep en toch zoo klaar,
Dan trilt er in mijn harte
Een zeer gevoel ge snaar.
Dan denk ik aan Uw ving'ren,
Die met zoo keur'gen zwier,
Die tonen kunnen toov'ren
Op 't schuingesnaard klavier.
Dan denk ik aan de Carmen
Die, zoo ik hoor, gij speelt,
En zooveel andre lied'ren
Die gij het liefste kweelt.
Dan suist er door mijn zinnen
Een wond're melodie,
Die in mijn hart de proza
Vervangt door poëzie.