<K
29
Zulk een voorval, waarin ik onwillekeurig betrokken
was, komt mij in cle gedachte.
Op zekeren avond, toen eerst vrij laat mijne werk
zaamheden ten einde waren en ik mij huiswaarts
spoedde, liet ik bij ongeluk mijn zakdoek vallen; ik
merkte het niet, doch hoorde eensklaps een zacht stem
metje achter mijdat mij iets scheen te vragen. Om
kijkende ontdekte ik een klein bruinoogig meisje, met
een doek in de hand, die ik dadelijk als de mijne
herkende.
De kleine, een kind van misschien 11 of 12 jaren,
blikte schrander uit hare donkere kijkers, die van
onder de dikke, slordig afhangende haren zichtbaar
waren, zoodat ik niet kon nalaten haar naam en
woonplaats te vragen zij heette Mariette en woonde
met hare moeder in eene der achterbuurtenwaaraan
Parijs zoo rijk is. Na de kleine een geldstukje gegeven
te hebbenging ik naar huis, om onder het genot van
den, warmen haard en een glas wijn het geheele voor
val te vergeten.
Sedert dit voorval waren jaren verloopen, toen ik op
een Zondagmorgen over een der boulevards wande
lende, door een arm meisje, dat snuisterijen te koop
aanbood, werd aangesproken. Ik keerde mij om; het
was Mariette, maarniet meer het kind van voor 7 jaren.
Ze was een slank en fijn gevormd meisje geworden
maar verwaarloosd en morsig. Ik vroeg haar of heur
moeder noch leefde, doch ontving ten antwoord, dat
deze reeds eenige jaren dood was en dat zij bij eene
buurvrouw inwoonde, die haar echter al het geld, dat
zij met haar kleinen handel wonafnam en haar zelfs,
als ze niet genoeg meêbracht, mishandelde.