EEN ZOMERAVOND.
34
'tWas op een zomeravond,
Zooals er weinig zijn.
De zilv'ren beekjes droegen
Hun golfjes naar den Rijn.
De zon bescheen de toppen
Van 't donk're, groene woud,
En leende duizend kleuren
Aan 't geurig kreupelhout.
Het koeltje blies verkwikkend,
En droeg het vroolijk lied
Der blijde nachtegalen
Langs akker, veld en vliet.
Maar buiten deze tonen
Van 't vroolijk voog'lenkoor
Verstoorde niets de stilte,
Trof geen geluid het oor.