56
Groet ii op straat een officier,
'tGaat even met de hand,
Het petje houdt hij op het hoofd
Dat hoort zoo in zijn stand.
Maar heeft hij een opostiekje" aan
Op 't hoofd een' mooien hoed,
Dan buigt hij en ontbloot zijn kruin
Alleen wijl het zoo moet.
Treedt gij een boerenwoning in,
Zit alles om den haard,
«Gen'avond saomen," zegt ge dan,
Geheel naar boerenaard.
Maar komt ge in een deftig huis,
Ge kijkt voorzichtig rond,
Ge groet mevrouw, ge groet mijnheer,
En buigt tot aan den grond.
Zijt gij wellicht een schuldenaar
Van snijder of van smid,
De hoed gaat haast tot aan den grond
De arm haast uit het lid.
Maar nauw hebt gij uw schuld voldaan
En staat weer wit op 't vel.
De pijp zoo even aan de klep,
Zoo is een smidsgezel.
'k Ontmoet op straat een korporaal,
Ook hem breng ik mijn groet
Of liever't is slechts 't geelwaarvoor
Ik salueeren moet.